Bronsschat

In 1840 vond een boer in de Wageningse Eng in het plantgat voor een eikenheg een hele rits bronzen voorwerpen.

Een stenen en een bronzen bijl, een dolk, een soortement hellebaard, een paar klinknagels, een graveerstift, een paar armbanden en een heleboel ongeregeld kleingoed. Deze “Wageningse bronsschat” behoort tot de topstukken in het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden.

BRONZEN VLAKBIJL Objectnr. WA 621. Namaak (1988) door Laboratorium Museumtechnische Werkzaamheden, Amsterdam. Origineel is eigendom van RMO Leiden. Materiaal brons (buitenkant), hoogte 10 cm, breedte 6 cm.
BRONZEN VLAKBIJL
Objectnr. WA 621. Namaak (1988) door Laboratorium Museumtechnische Werkzaamheden, Amsterdam. Origineel is eigendom van RMO Leiden. Materiaal brons (buitenkant), hoogte 10 cm, breedte 6 cm.

In Wageningen is daarvan een niet van echt te onderscheiden kopie te zien.
De bronzen vlakbijl dateert uit het Laat Neolithicum of uit de Vroege Bronstijd, dus van ongeveer 2150 tot 1850 v.Chr. Er is een hellebaard bij die mogelijk uit dezelfde periode stamt.

Hoe kwam dat brons hier? Onze streken kennen de grondstoffen voor brons niet (koper en tin), vandaar dat het Wageningse brons elders vandaan moet komen. Het verhaal luidde lange tijd (Jaap ter Haar vertelt het omstandig in zijn Geschiedenis van de Lage Landen) dat een Ierse smid op handelsreis de schat verborgen heeft toen hij een overval vreesde op zijn kostbare materiaal. Deze lezing vindt onder kenners weinig aanhang meer. Het Wageningse depot is bovendien niet uit Ierland afkomstig, maar ergens uit Midden-Europa, zo heeft TNO ooit uitgezocht. Wel zien de deskundigen er iets van een Ierse vormgeving in, maar dat zegt nog niets over zijn afstamming. Ook in de bronstijd werd er over grote afstanden handel gedreven, waardoor de volken op ons continent elkaar van verre beïnvloedden.

 

De Wageningse bronsschat te Leiden
De Wageningse bronsschat te Leiden

 

Maar hoe kwam het Wageningse brons dan wel hier terecht. Bijl, dolk en hellebaard, sieraden en objecten die een relatie met metaalbewerking suggereren, vormen met elkaar geen voor de hand liggende combinatie en er zijn ook geen parallellen voor bekend. Een en ander maakt het nog steeds erg moeilijk het depot te duiden. Als het om een handels- of werkvoorraad zou gaan, dan lijkt deze wel extreem groot.

Mogelijk kan ook gedacht worden aan een depositie van of namens een hele gemeenschap. Dat is althans de opinie van de in 2003 in Leiden gepromoveerde David Fontijn. In zijn proefschrift Sacrificial Landscapes noemt hij de Wageningse bronsschat “vermoedelijk een bewuste, zeer rijke depositie in de omgeving van grafheuvels, eerder dan de vergeten voorraad van een reizende bronssmid”. Hij ziet het Wageningse brons op één lijn met een groot aantal andere bronsdepots, die hij een sacrale functie toedicht. Wageningen en wijde omgeving tellen talrijke grafheuvels, waardoor dit gebied zeker een sacrale sfeer geademd zal hebben. Een bronsoffer op zo’n plek is dan zo vreemd nog niet.

Piet Aben