Randbijl met dwarsribbe

RANDBIJL MET DWARSRIBBE Objectnr. WA 1173. Randbijl met dwarsribbe, gegoten in een mal. Afmetingen lengte 12,9 cm., breedte 4,9 cm, dikte 2,4 cm. Dateert uit Midden Bronstijd, ca. 1600 v.Chr. Opgespoord met metaaldetector in de Wageningse Eng door Hans Roelofs. Aangekocht door Ver. Vrienden van De Casteelse Poort.
RANDBIJL MET DWARSRIBBE
Objectnr. WA 1173. Randbijl met dwarsribbe, gegoten in een mal. Afmetingen lengte 12,9 cm., breedte 4,9 cm, dikte 2,4 cm. Dateert uit Midden Bronstijd, ca. 1600 v.Chr. Opgespoord met metaaldetector in de Wageningse Eng door Hans Roelofs. Aangekocht door Ver. Vrienden van De Casteelse Poort.

Onderwijzer Hans Roelofs zag onmiddellijk dat hij met zijn metaaldetector iets bijzonders had opgespoord. Dat was in 1988, nabij de Buissteeg in de Wageningse Eng. Hij stapte met zijn vondst terstond mee naar de toenmalige Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). De deskundigen konden zijn vermoeden ten volle bevestigen. Het was een zgn. randbijl met dwarsribbe uit de Midden Bronstijd, zeg 1600 voor onze jaartelling.
In 2001 kon het museum in bezit van de bijl komen door een subsidie van de Vereniging Vrienden van de Casteelse Poort.

Volgens de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (zoals de ROB sinds kort heet) kan de Bronstijd in Nederland worden onderverdeeld in de Vroege Bronstijd (2000 – 1800 v.Chr.), de Midden Bronstijd (1800 – 1100 vChr) en de Late Bronstijd (1100 – 800 vChr). Aanvankelijk waren de bronzen voorwerpen een soort ´vertalingen´ van hun stenen voorgangers. Dat gold met name ook voor de bijlen van de Vroege Bronstijd. De eerste bronzen bijlen werden nog met een riem vastgemaakt aan een gevorkte tak. Zo werd de vlakbijl gehanteerd, die onderdeel uitmaakt van de zgn. Wageningse bronsschat (ca. 2000 vChr). Maar al gauw werd de grotere flexibiliteit van het brons begrepen en kregen de voorwerpen ergonomischer vormen. De bijl van Roelofs heeft opstaande randen en een dwarsrichel, zodat hij niet meer van de steel kon schuiven en losschieten. Hij is daarmee een goed voorbeeld van de doeltreffendheid van de giettechniek van de Midden Bronstijd. Door gebruik te maken van de verdwenen-wastechniek kon men in die tijd al een groot aantal gebruiksvoorwerpen vervaardigen. Je zou kunnen zeggen dat daarmee ook de eerste serieproducten op de markt kwamen. Tegen het einde van de Bronstijd was men hier zover dat men een kokerbijl kon gieten, een bijl met een holte waar de steel ingestoken kon worden.

In onze lage landen bij de Noordzee komt geen koper en geen tin voor, de noodzakelijke elementen van brons. Vandaar dat de Bronstijd hier relatief weinig vondsten oplevert. Men moest het hier hebben van import uit Midden- en Oost-Europa, de Balkan, Scandinavië en Zuid-Engeland. In “Nederland in de prehistorie” (Amsterdam University Press, 2005) gaan Leidse archeologen ervan uit dat deze import een onderdeel was van uitwisselingsnetwerken. Daarbinnen heeft handel zeker een belangrijke rol gespeeld, maar het aanknopen van goede relaties met buurgemeenschappen is wel de belangrijkste functie ervan geweest. De introductie van het brons in onze streken via zulke netwerken zal heel langzaam zijn verlopen.

Piet Aben